Volksverhaal Midden-Delfland: ’t Zouteveense Meer / The mere at Zouteveen

’t Zouteveense Meer

Anton van der Marcke

 

Lang geleden woonde in de buurt van waar vroeger het Zouteveense meer lag een boer en zijn vrouw.

Zij hadden een mooie boerderij, flink wat morgen land, vijfentwintig koeien en een zoon. Verder hadden ze geen kinderen.

Op een dag zei de boer tegen zijn zoon: ‘Zoon, je weet dat alles zijn tijd heeft. Er is een tijd van zaaien en een tijd van oogsten, een tijd om de koe te dekken en een tijd om de kalfjes te verlossen. Ik denk dat het tijd is: je moet een vrouw zoeken. Je moeder en ik worden oud en de boerderij moet voort.’

De zoon begreep wat zijn vader bedoelde, maar de vervulling van zijn wens was niet zo gemakkelijk. De boerderij lag afgelegen, eenzaam aan een lange laan, het dorp was ver weg en het werk op het land en in de stal kon niet wachten.

Maar op een dag was de zoon aan het werk in de wei bij het Zouteveense meer. Daar hoorde hij een vrouw zingen. Het was een zachte stem die hij hoorde. Niet zo schel en hard als die van zijn moeder. De zoon kende het lied niet maar het klonk mooi en melodieus. Hij ging op zoek en bij het riet van het meer vond hij een jonge vrouw met blond, golvend haar. Ze had blozende wangen en zachte handen, niet van die eeltige zoals zijn moeder. De zoon knoopte een gesprekje aan en na een tijdje vroeg hij of de vrouw met hem wilde trouwen.

‘Ik denk niet dat dat verstandig is,’ zei het meisje. ‘Ik kan niet melken, ik kan niet karnen en ik kan niet kaas maken. Ik houd van de vissen en de vogels en ik houd van de vroege zonnestralen die ’s morgens vroeg met gouden vingers over de mist aaien die dan op het meer ligt. Ik denk niet dat dat verstandig is.’ Ze stond op en verdween in het riet.

De zoon vertelde het verhaal aan zijn moeder. Die zei: ‘Jongen, dat was een droom. Je hebt een meermin gezien. Ze kan niet melken, ze kan niet karnen en geen kaas maken, ze houdt van de vissen en de vogels en de vroege zonnestralen over de mist en het meer. Het was een droom. Je moet haar vergeten.’

De zoon begreep wat zijn moeder bedoelde.

Maar de weken daarop werd hij stiller en stiller. Uiteindelijk sprak hij nog alleen als dat voor het werk noodzakelijk was. Hij vond ook telkens weer een aanleiding om naar het meer te gaan: een hek was kapot, een bosje moest gesnoeid worden of het riet moest nodig gesneden… Met de dag werd hij zwijgzamer. Soms staarde hij lange tijd in de verte zonder te zien hoe de late lente overging in de zomer en de zomer weer langzaam veranderde in de vroege herfst. Totdat op een gouden herfstdag zijn vader hem met een schop op de schouder door de grondmist naar het meer zag lopen. Daar begon hij een slootje te graven en toen het slootje klaar was liep het water van het meer langzaam door het slootje weg. De zoon ging op zijn knieën zitten en zag hoe de stekelbaarsjes en de vissen, de kikkers en de watertorren en al het andere dat in het meer leefde met het water mee zwommen het meer uit. Maar toen het meer leeg was had hij de meermin niet gezien.

De volgende dag zei hij tegen zijn moeder: ‘Het was een droom. Ik denk dat ik Willemien van de buren vraag of ze met me wil trouwen. Willemien kan melken, Willemien kan karnen en ze kan heel goed kaas maken. Ze heeft een schelle, harde stem en ze houdt van koeien.’

En zo gebeurde het: de zoon trouwde met Willemien. Zij kregen veertien kinderen, zeven jongens en zeven meisjes, zij waren heel gelukkig en het ging goed met de boerderij.

Maar soms, soms vroegen de kinderen: ‘Vader, waarom heet die laagte waar al dat riet staat het Zouteveense Meer?’ Dan staarde hij in de verte en zei: ‘Kinders, luister…, vroeger was daar een meer. Maar het meer is ooit, lang geleden, leeg gelopen… Het meer is er niet meer…, en nu staat er alleen nog riet. Maar soms, soms, als het heel lang geregend heeft, dan kun je het meer nog zien… Dan, ’s morgens vroeg bij zonsopgang, dan zie je hoe de jonge zonnestralen met gouden vingers over de dunne mist aaien die dan op het water ligt… Dan kun je de vogels horen zingen in het riet en de vissen horen springen in het water. Dan hoor je een lied dat je niet kent, dat vol is van melodie en zacht is en heel mooi. Niet iedereen kan het meer zien, en de vogels horen en de vissen. Je moet heel stil zijn en open staan en luisteren, goed luisteren; dan kun je het zien en dan kun je het horen. De meeste mensen zien het niet en horen het niet, want de mensen hebben haast. Alleen als je stil bent en luistert dan zie je soms het meer en dan hoor je de vogels en de vissen die springen in het water en dan zie je de zonnestralen op de mist en op het meer. Soms…’

 

Copyright © 2017 L.A. ten Horn, Schipluiden

contact: mailto:ltenhorn@xs4all.nlof: AntonvanderMarcke@xs4all.nl

Met toestemming van de auteur overgenomen uit: Anton van der Marcke, De Heks van Zouteveen; mythen, sagen en volksverhalen uit Midden-Delfland, Schipluiden: 2017, pp. 13-16. Het boek met 12 verhalen is verkrijgbaar bij Readshop Kempers, winkelcentrum In de Hoven in Delft, boekhandel Vingerling, Rembrandtstraat in Naaldwijk, Museum Het Tramstation in Schipluiden, of rechtstreeks bij de auteur Holierhoek 22, 2636 EJ Schipluiden (email: AntonvanderMarcke@xs4all.nl)

 

The Mere at Zouteveen

Anton van der Marcke

 

Near the hamlet of Zouteveen was, long ago, a body of water known as ‘The Mere’. It didn’t cover a vast expanse and it wasn’t very deep, but it was enchantingly beautiful with rushes and reeds all around. The air was full of birds and bird song, the water was clear and teeming with fish. In summer, dragon- and damselflies performed their acrobatics above the surface and in the reed bed.

Nowadays, The Mere is no longer there; it vanished long ago. The only reminder it ever existed can be gleaned from the pattern of drainage ditches carrying away the excess water. Elsewhere in the polder these ditches are laid out in orderly fashion, straight and tidy, running in parallel lines to the horizon. But here, where once The Mere was, the water courses show a curved and circular pattern not at all in keeping with that neat and man-made, mathematical regularity elsewhere.

Not far from The Mere lived a farmer and his wife. They had a good and pleasant farm, quite a few acres of land, twenty-five cows and a son. They had no other children.

One day the farmer said to his son: ‘Son, you know there is a correct time for everything. There is a proper time for sowing and a time for gathering in the harvest, there is a time for leading the bull to the cow and a time to deliver the young calves. I think, the time has come: you must find yourself a wife. Your mother and I are growing old and the farm must have continuity.’

The son understood what his father meant, but fulfilling his wish wasn’t easy. The farm was located in a lonely spot at the end of a long lane far from the village, and the work in the cowshed, in the yard and in the fields couldn’t wait.

However, one day when the son was busy near The Mere, he heard a woman singing. It was a soft voice he heard. Not as harsh and loud as his mother’s. The son didn’t know the song but it sounded delightful, pleasant and melodious. He went in search of the singer and near the reeds of The Mere he found a young woman with blond hair that fell over her shoulder in smooth and gracious curves. She had rosy cheeks and soft hands, not like the callous and horny ones of his mother. The son struck up a little conversation and after a while he asked the girl if she would like to marry him.

‘I don’t think that would be the right thing to do,’ answered the girl. ‘I don’t know how to milk a cow, I cannot make butter and I have no idea how to make cheese. I like the fish and the birds and I love the early rays of sunshine in the morning when, with golden fingers, they caress the thin layer of mist that then rests on the water. I don’t think that would be a wise thing to do.’ She rose to her feet and disappeared between the reeds.

The son told the story to his mother. His mother said: ‘Boy, that was a dream. You have seen a mermaid. She does not know how to milk a cow, she does not know how to make butter and she has no idea how to make cheese; she loves the fish and the birds and the early rays of sunshine over the mist and the water. It was a dream. You have to forget her.’

The son understood what his mother meant.

But in the weeks that followed, he grew more and more silent. Eventually he spoke only when the work made it necessary. Furthermore, time and again he found an excuse to go down to The Mere: a fence had to be mended, a bush needed trimming or the reeds were in urgent need of cutting… He grew more taciturn by the day. From time to time he stared into the distance for a long time, not seeing how the late spring progressed into summer and the summer gradually slid into early autumn. Until, on a golden day of autumn, his father saw him going down to the lake, walking slowly in the morning mist, a spade over his shoulder. Near The Mere, he started digging a narrow ditch and when he had finished, the water of the lake flowed slowly away through the ditch. The son kneeled down next to the little stream and, sitting on his knees, he saw how the sticklebacks and the fish, the frogs and the water beetles and all the rest that lived in the lake swam along with the water out of the lake. But when all the water had gone, he hadn’t seen the mermaid.

The next day, the son said to his mother: ‘It was a dream. I think I’ll ask Willemien from the neighbours if she would like to marry me. Willemien knows how to milk the cows, she understands how to make butter and she is very good at making cheese. She has a harsh and loud voice and she loves cows.’

And so it happened: the son married Willemien. They got fourteen children, seven boys and seven girls. They were very happy and the farm prospered.

However, sometimes, the children asked: ‘Dad, that low lying land where all the reeds grow, how come that is called The Mere?’ Then he stared into the distance and said: ‘Children, listen…, once, there was a lake there. But, long ago, the lake drained away. The lake has vanished and now there are only the reeds. But sometimes, once in a while, after many days of continuous and heavy rain, you can still see The Mere… Then, in the early morning at dawn, then you can see the golden rays of early sunshine that, with golden fingers, caress the thin layer of mist that rests on the water. Then you can hear the birds singing in the reed bed and the fish jumping in the water. Then you hear a song of which you don’t know the words, a song that is soft, full of melody and very beautiful… Not everyone can see The Mere, and hear the birds and the fish. You must be very quiet, very open and receptive, and listen, listen with great care; then you can see it and hear it.

Most people do not see it or hear it, because people are in a hurry. Only if you are silent and listening with great care, then, sometimes, you can see The Mere and hear the birds and the fish that jump in the water and then you may see the rays of sunshine on the mist and The Mere. Sometimes…’

 

Copyright © 2017 L.A. ten Horn, Schipluiden, the Netherlands

contact: ltenhorn@xs4all.nl or: AntonvanderMarcke@xs4all.nl