Volksverhaal Echt Susteren – De juffrouw zonder kop / The headless damsel

De Juffrouw zonder kop

Auteur: Pierre Kemp, uit het boek “Limburgs Sagenboek

Drikus was op een Vastenavonddinsdag naar het naburige Susteren geweest en had zich daar, bij zijn tante Seph, aan pannenkoek en oud bier te goed gedaan, zodat het wel elf uur in de avond was, eer hij met een beneveld hoofd en wankelende schreden naar de Horst terugkeerde.

Achter de Middelsgraaf, de grensscheiding tussen Echt en Susteren gekomen, sloeg hij, om de weg te korten, een voetpad in dat hem binnen een kwartier tijds door het Doert in de Horst zou brengen. Reeds had Drikus al meer dan een half uur rondgelopen en nog zag hij de hoeve in de heldere maneschijn niet voor zich opdagen. Hij doolde door hout- en struikgewas, verloor stilaan het begane pad en raakte in het meest woeste gedeelte van het bos. Uitgeput van vermoeidheid en misschien nog beneveld door het oud bier van Susteren, legde hij zich neer onder een eikenboom en sliep spoedig in.

Hij kon daar nog niet zo heel lang geslapen hebben, of er vielen hem drie eikels op de neus. Drikus werd wakker en hoewel hij zich verwonderde, dat er reeds nu in het voorjaar eikels vielen, dutte hij weer in.

Daar klonk opeens uit de Echter kerktoren twaalf zware klokslagen door de nacht. Drikus herkende de klank van die klok en was heel blij dat hij niet al te ver van het dorp was weggedwaald. Dadelijk stond hij op om op de klank af te gaan en zo uit het bos te geraken. Nauwelijks was hij helemaal wakker, nadat hij zich de slaap uit de ogen had gewreven en was de laatste klokslag verstorven, of opeens zag Drikus in zijn nabijheid een blauw vuurtje ontvlammen. Hij begon zich nog minder op zijn gemak te voelen toen hij tevens gerammel hoorde en zag, hoe een grote ketel op drie poten kwam aangelopen en, zonder ergens aan te hangen, boven het vuur bleef zweven. Een beetje daarna begon het uit de ketel te dampen en de akelige uitwasemingen die eraan ontsnapten, dwongen Drikus verscheidene keren te niezen.

Daarna hoorde Drikus alweer een ander geluid; het was of aan het eind van het bos een felle wind opstak en bliksemsnel naderde: alle bomen sidderden en beefden. Drikus keek naar boven en zag nu, tot nog grotere schrik, langs de kruinen van de bomen een vurig gespan naderen. Twee zwarte bokken met vleermuisvlerken trokken een gloeiende wagen, waarin een gedaante van een juffrouw, gehuld in een witte mantel, zat. De vrouwelijke gedaante daalde statig bij de dampende ketel neer en Drikus zag nu bij het schitterende licht van de wagen, dat hij op de bouwvallen van het ‘Slotje’ verdoold was.

Hij viel op de knieën en begon God aan te roepen. Opeens klonk er een ‘zilverfijne’ stem: ‘Weg van hier, oningewijd gemeen volk!’

Drikus keek op en nu zag hij het witte spooksel voor zich staan. Het wierp de mantel weg. Een bloedrood kleed dekte de slanke gestalte der juffrouw en in haar handen droeg zij haar bloedend hoofd.

‘Wat een brutaliteit!’ sprak het hoofd. ‘Zo het uur van mijn macht nu had geslagen, zoudt gij uw roekeloosheid met uw hoofd moeten boeten!’

‘Wat heb ik u gedaan’, vroeg Drikus stamelend, ‘en wie zijt gij dan?’ ‘Ik ben’, antwoordde het spooksel ‘de adellijke dame van dit kasteel, die hier in het jaar 1498 door de Echtenaren, voordat zij voor de wapenen van keizer Maximiliaan deze sterkte des nachts moesten verlaten, werd vermoord. Ik werd zonder genade onthoofd, eer ik de tijd had, hier op aarde mijn rekening met de eeuwige Rechter in orde te maken. Daarom vervolg ik hen tot in het laatste geslacht. Het is uw geluk, dat gij op een dinsdag en niet op een woensdag of op een vrijdag hier zijt gekomen. Mening Echtenaar was niet zo gelukkig, en als gij wilt weten wat er van verscheidene mensen is geworden, die spoorloos uit Echt zijn verdwenen, dan ga maar eens in die ketel kijken, daar liggen hun hoofden te braden.’ En werkelijk toonde de juffrouw hem nu de hoofden van drie mensen, die hij goed gekend had en over wie uiteinde allerlei geruchten in omloop waren. ‘Maar’, vervolgde het hoofd van de rampzalige juffrouw, ‘het is misschien niet minder gelukkig voor mij, dat gij hier zijt; want verneem, dat ik vóór de oorlog in deze streken al mijn geld en mijn juwelen in drie kisten onder deze grond heb begraven. Vóór mijn sterven heb ik dit geheim niet kunnen openbaren en nu moet ik zolang rondspoken op deze plaats, tot er iemand de schat heeft opgegraven. Eerst dan zal ik verlost zijn. Kom, red mij’, smeekte de juffrouw zonder kop nu. ‘Kom dinsdag terug, breng een helper mee, maar slechts een, steek brood en zout bij u, doe een paar nieuwe klompen aan en hier op deze plaats – zij stak een berkehoutje in de grond – zult gij met fonkelnieuwe spaden beginnen te graven. Op zeven voet diepte zitten de kisten. Doch ik bezweer u, spreek geen woord onder uw arbeid, want dan zal al uw moeite tevergeefs zijn geweest. De eerste kist is voor de armen; de tweede voor de kerk; maar de derde en zwaarste kunt ge samen delen’.

Toen verdween het spook.

Het duurde Drikus te lang eer het volgende dinsdag was. Zijn zwager Hannes had zich bereid verklaard met hem mee te gaan. Op die dag vertrokken de beide mannen, voorzien van brood en zout, met nieuwe klompen aan de voeten en twaalf nieuwe blinkende spaden op de rug. Nauwelijks had de klok van Echt twaalf uur geslagen of Drikus en Hannes begonnen onder een eerbiedig zwijgen te graven. Zij hadden al geruime tijd gegraven, toen de spade van Hannes op iets stiet, dat een hol geluid van zich gaf. In zijn blijdschap riep hij nu: ‘Drikus, daar zit de heks!’ Maar nauwelijks had hij dit gezegd, of beiden hoorden in de grond een geluid van rinkelende geldstukken, gevolgd door een zware plof. Het waren de kisten die wel driemaal zo diep als ze eerst lagen in de bodem zonken. De delvers gaven het graven verder op en vol spijt keerden zij naar huis terug. Sedert die noodlottige nacht heeft Hannes geen enkel goed woord meer uit zijn zwager Drikus kunnen krijgen.

 

The headless damsel

From the book ‘Sagas from Limburg’ by Pierre Kemp

On Shrove Tuesday Drikus had paid a visit to the nearby village of Susteren. With his aunt Seph he had consumed many pancakes and old ale. It wasn’t before eleven o’ clock when he walked back to Horst, quite shaky and befuddled. He decided to take a shortcut. There was a footpath, behind the Middelsgraaf, that would take him in less than a quarter of an hour through the Doert to Horst.

However, after walking for more than half an hour there still was no sight of the moonlit farm in Horst. He was obviously lost and it got even worse. As he couldn’t even see the path anymore he waded through the scrub and stranded in the wildest part of the wood. Exhausted by the efforts and the Susteren old beer, he rested under an oak tree where he soon fell asleep.

 

The bells of Echt

Three acorns that landed on his nose abruptly waked him up. An oak tree bearing acorns in the spring amazed him. He gave the matter little thought however and soon dozed off again.

The heavy bells of the church of Echt struck twelve. He was happy to recognize their sound because it meant he was closer to his village than he thought. Drikus decided to follow the sound but by the time he got up the last chime died and silence returned.

At the same moment Drikus saw a bright blue flame appear out of nothing, which of course was a very upsetting sight. Then he heard a loud rattling and he saw a three-legged boiler walking towards him. The kettle rose in the air and stayed afloat over the fire. After a while the enormous cooking pot started to boil, producing ghastly fumes that caused him to sneeze vigorously.

 

The damsel

Suddenly a fierce wind blew through the woods making the trees shudder and shake. Looking up, Drikus saw a fiery carriage approach high above the treetops. Two black goats with bats wings pulled the blazing cart. In the carriage a woman wearing a white robe was seated. The cart stately descended and landed close to the boiler. The vehicle radiated such a bright light he easily recognized the place he was. He realized he was stranded in the ruins of the ‘Slotje’, a strong castle long gone.

He fell to his knees praying to God. Then a silver voice rang out: ‘go away you uninitiated common people’. The ghostly white figure threw off her white mantle. A blood red robe covered the slender damsel. In her hands she carried her bleeding head.

‘Such brutality’ the head exclaimed. ‘My moment of power hasn’t arrived yet, but if it had, your reckless behavior would have cost you your head’.

‘What have I done you and who art thou’, Drikus stammered. The ghostly damsel answered: ‘I am the noble lady of this castle. In 1498 we had to flee from this stronghold in the middle of the night. We were attacked by the troops of emperor Maximilian. Alas, we were caught and slaughtered by the hands of the people of Echt. They mercilessly decapitated me before I was granted time to make peace with the Eternal Judge.

Hence I haunt and prosecute the people of Echt till their last descendants. You are most fortunate to have come here on Tuesday and not on a Wednesday or Friday. Many from Echt were not that lucky. Do you want to know what happened to the numerous people from Echt that went missing over the years? Then take a look into the boiler and behold their cooking heads’.

Drikus glanced into the kettle and recognized three heads. They once belonged to people he had known well. There had been many speculations about their disappearance from Echt.

Cooking heads

The spooky damsel resumed: ‘my untimely death made it impossible to reveal my secret. Before the war started I buried al my treasures here in the ground. Therefore I have to ghost here until someone digs it up. Then I shall be freed. Please help me and save me.

Come back on Tuesday with one, but only one helper, new spades, new wooden shoes, bread and some salt. Then start digging seven feet deep on the very spot where I stick this birch branch. But I beseech you: do not speak a word whilst digging or your efforts shall be in vain. In case you succeed: the first coffer is for the poor, the second for the church and the third, the largest, you may divide between yourselves’. After saying that the ghost vanished.

Treasure of the Ghost

It took a long time before it was Tuesday. Drikus and his brother in law Hannes did as requested. They even carried with them twelve shining new spades. They waited until the church bells of Echt struck twelve. In utter and devote silence they started working.

They labored on for a long time when suddenly Hannes’ spade struck something that responded with a hollow sound. In his eagerness Hannes forgot the vow of silence to the headless damsel. He cried out ‘Drikus, there is the witch’. Immediately thereupon they heard the tinkling sound of many coins followed by a loud thud. The three chests sank another twenty-one feet in the earth, a depth impossible to reach for the diggers. Disappointed they gave up and went home feeling very remorseful.

Ever since that fatal night Hannes spoke to his brother in law never again.

t Slötje” van de vermoorde slotvrouwe Juffrouw zonderkop. Gebouwd rond 1300, verwoest in 1498. In 1719 werden de resten van het slot met grond gelijk gemaakt